4. DESTEP Infra

Demografische ontwikkelingen

 PERSONEELSBELEID IS EEN UITDAGING

Er is een grote vraag naar vakbekwame technici. Ten tijde van een grote bouwopgave, een gespannen arbeidsmarkt en stijgende pensioenleeftijd is het personeelsbeleid in de bouw een uitdaging. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft berekend dat alleen al de komende vijf jaar 60.000 medewerkers extra nodig zijn in de bouw- en infrasector. Meer specifiek voor het moderniseren van de infrastructuur zijn volgens Cobouw de komende jaren tienduizenden extra technici nodig. Niet alleen het werven van nieuwe medewerkers is noodzakelijk om de hoeveelheid werk het hoofd te kunnen bieden. Er moet ook geïnvesteerd worden in de bestaande krachten die steeds langer door moeten werken. Nieuwe woningen en kantoren, een duurzamere infrastructuur en vervangings- en renovatieopgaves van de gebouwde omgeving zijn aan de orde van de dag en de bouw staat voor een grote uitdaging om al deze opdrachten uit te kunnen voeren. De instroom voorziet onvoldoende in de benodigde menskracht. Het is dus belangrijk om ook werknemers die al in de bouw- en infra werken te behouden. Om dat te bereiken is het nodig dat bedrijven hun medewerkers veilig, gezond, fit en gemotiveerd laten werken en zorgen dat hun kennis up-to-date blijft. Daarnaast moet de inzet van slimme technologie (bijvoorbeeld prefab, robotica, kunstmatige intelligentie en 3D-printen) zorgen voor een sector die minder afhankelijk wordt van arbeid (Rabobank 2020 en Bouwend Nederland 2020).

 WEINIG JONGEREN, AANDEEL AFGENOMEN

De infrasector vergrijst relatief snel en bindt nog onvoldoende jonge vaklieden. Kijkend naar de verwachtingen van EIB, is te zien dat de vervangingsvraag (natuurlijke uitstroom) groot is en daarmee blijft het van belang om goede mensen aan te houden en de juiste mensen aan te trekken (Bouwend Nederland 2020).

Waar de bouw vroeger een ‘jonge’ sector was, is nog maar acht procent van de werkenden in de bouw tussen de 15 en 25 jaar oud. Deze groep is veel kleiner dan het gemiddelde onder alle sectoren (15%). De infrasector bindt nog onvoldoende jonge vaklieden. Daarom worden jonge vakmensen in opleiding steeds vaker uitgenodigd om te participeren in het bedrijfsleven. Zo treden bedrijven op als leerbedrijf, sluiten zij zich aan bij bedrijfsscholen en organiseren zij snuffelstages. Hierdoor zal de instroom van jonge vaklieden in de toekomst worden vergroot (UWV 2019).

• Arbeidsmigranten keren (tijdelijk) terug naar hun thuisland

De sector kampt met een tekort aan arbeidskrachten. Dit verergert doordat arbeidsmigranten door de coronacrisis er veelal voor kiezen om (tijdelijk) terug te keren naar hun vaderland en niet langer meer in Nederland wensten te werken. Buitenlandse werknemers zijn een belangrijke bron van personeel in de bouw. Zo schat EIB in dat circa één op de vijf werknemers op de bouwplaats uit het buitenland komt. Bedrijven zetten steeds meer in op het werven en opleiden van statushouders, waarvan sommigen al een technische achtergrond hebben (UWV 2019 en Rabobank 2020).

• Toename aantal MBO studenten in de bouw en infra

De instroom vanuit opleidingen vormt een belangrijk aandachtspunt voor de infrasector. Waar tot 2015 nog een daling zichtbaar was, is er de afgelopen jaren een stijgende lijn te zien in het aantal mbo-studenten in de bouw en infra (13.800 studenten in 2018). Dit komt voornamelijk doordat het aantal deelnemers aan beroeps beroepsbegeleidende leerweg (bbl) is toegenomen van 4.800 in 2015 naar meer dan 7.300 in 2018.

In het schooljaar 2019/20 zijn er 4.652 mbo-studenten in de infrabranche. Dit is een stijging ten opzichte van het voorgaande schooljaar 2018/2019 (4.290) van 8 procent. Van de ruim 4.650 infrastudenten in het mbo volgt 43% een van de opleidingen Vakman gww, Machinist grondverzet of Middenkaderfunctionaris infra (SBB 2020 en UWV 2019).  Het technisch bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en overheden werken samen om te zorgen voor onderwijs dat aansluit op de vraag van het bedrijfsleven, zodat studenten goed inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het ontwikkelen van een regionale toekomstvisie op onderwijsinhoud en -aanbod is een gezamenlijke uitdaging. De publiek-private samenwerkingsverbanden zijn hiervoor belangrijke instrumenten (Techniekpactmonitor 2020).

• Hoger aandeel middelbaar opgeleiden

Tussen 2012 en 2017 is het aandeel laagopgeleiden in de bouw gedaald met vijf procentpunt. Het aandeel middelbaar opgeleiden is met vier procentpunt gestegen, en het percentage hoogopgeleiden bleef gelijk. De daling van het aantal laagopgeleiden kan komen doordat tegenwoordig jongeren vaker een mbo-diploma hebben dan vroeger. Ondanks de relatieve daling van het aantal laagopgeleiden, blijft het aandeel in de bouw (32%) nog wel ver boven het gemiddelde van alle sectoren (20%) (UWV 2019).

• Groot aandeel mannen in de bouw

In de bouw zijn vooral mannen werkzaam. Negen op de tien werkenden in de bouw is man. Dit percentage is veel hoger dan het gemiddelde van alle sectoren (53%). Het aandeel vrouwen dat kiest voor bètatechniek ten opzichte van het totaal aantal vrouwen dat een mbo-opleiding start, is in de afgelopen tien jaar wel licht toegenomen. In 2016 hebben zes mbo-scholen het initiatief genomen om de diversiteit in mbo techniek- en ICT-opleidingen te bevorderen. In 2019 staat er een netwerk van 20 mbo-scholen, waar kennis en inzichten ontwikkeld en gedeeld worden (Techniekpactmonitor 2020).

• Streven naar een inclusieve arbeidsmarkt

Er worden ook binnen de infra initiatieven genomen om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans te bieden. Er zijn bijvoorbeeld mogelijkheden voor mensen die normaal gesproken moeite hebben met het vinden van een baan, maar met aanpassingen of begeleiding toch aan de slag kunnen. Het Centrum Inclusieve Arbeidsorganisatie (CIAO), een samenwerking van UWV en Universiteit Maastricht, heeft modelbeschrijvingen gemaakt van diverse organisaties en instellingen. Hierbij wordt gekeken welke taken binnen functies geschikt kunnen zijn voor mensen met een arbeidsbeperking (of zonder diploma’s) (UWV). Wat bijdraagt aan het streven naar een inclusieve arbeidsmarkt is dat de Social Return on Investment (SROI) steeds vaker wordt gevraagd bij aanbestedingen. Het gericht inzetten van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of langdurig werklozen gaat zodoende bijdragen aan het maatschappelijke gezicht van bouwbedrijven (Rabobank 2020).

Economische ontwikkelingen

 KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT

In 2018 bleef de werkgelegenheid bij de grond-, weg- en waterbouw redelijk stabiel. Er zijn volgens UWV (2019) een aantal beroepen met moeilijk vervulbare vacatures in de infrasector zoals: hulparbeiders bouw/gww, grondwerkers weg- en waterbouw, slopers bouw, deskundig asbestverwijderaars, grondverzetmachinisten, stratenmakers, rioleringsmedewerkers, monteurs/leidingleggers gas/water, monteurs elektriciteitsnetten, uitvoerders, weg- en waterbouw.

 MEER ZZP’ERS IN DE BOUW

De bouwkosten zijn de afgelopen jaren met tientallen procenten opgelopen. Dit was het gevolg van de sterke vraag naar nieuwe bouwprojecten na de vorige crisis, in combinatie met een tekort aan personeel dat tijdens de crisis massaal was ontslagen. Bouwbedrijven namen veel zzp’ers aan om zoveel mogelijk projecten aan te kunnen nemen, vaak tegen hoge tarieven. Het aantal zzp’ers in de bouw is dan ook fors toegenomen. Het aantal actieve zelfstandigen lag in het vierde kwartaal van 2019 op 40 procent, terwijl dat in het eerste kwartaal van 2008 nog 32,5 procent was (ABNAMRO 2020).

Doordat bijna één op de drie werkenden in de bouw zelfstandig opererend is, ligt het aandeel vaste contracten in de bouw (54%) lager dan gemiddeld over alle sectoren (61%). Door de conjunctuurgevoeligheid van de sector hebben werkgevers behoefte aan flexibele contracten. Van de flexibele contracten is 41 procent op uitzendbasis. Hiermee kunnen bouwbedrijven piekperiodes opvangen (UWV 2019).

 STIKSTOF EN PFAS

Verschillende bouwprojecten lopen risico na gewijzigde regelgeving rondom stikstof en PFAS. Voor wat betreft stikstof gaat het om projecten in de buurt van beschermde natuurgebieden die vertraagd worden. Uit een enquête van Bouwend Nederland blijkt dat bijna de helft van de bouwbedrijven hinder ervaart door de stikstofproblematiek.

De orderportefeuilles in de grond-, water- en wegenbouw zijn in de tweede helft van 2019  afgenomen, blijkt uit de conjunctuurmeting in de bouwnijverheid van oktober 2019 van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). De gemiddelde werkvoorraad is sinds juni 2019 gedaald van 7,3 naar 6,6 maanden werk. Deze daling komt vooral voor rekening van de grond- en waterbouw. De orderportefeuilles bij de wegenbouw lieten over de periode juli-september een totale daling van een tiende maand zien. Steeds meer bedrijven geven aan dat de situaties rondom de PAS en PFAS zorgen voor stagnatie in onderhanden werk (Risk & Business 2019).

Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) verwachtte alleen al vanwege de stikstof en PFAS problematiek voor 2020 een krimp van de bouwproductie en werkgelegenheid, terwijl eerst nog een groei voorspeld werd. De impact van de coronacrisis is hier nog niet in meegenomen. Ook in 2021 worden minder voltijdbanen verwacht dan wanneer er geen stikstofproblematiek zou zijn opgetreden. Daarbij zorgt een (tijdelijk) aangescherpte norm voor PFAS dat veel grondverzet nu stil ligt. Dit kan extra gevolgen hebben voor de bouwproductie en werkgelegenheid (UWV 2019).

 IMPACT CORONACRISIS

De infrasector is voor haar opdrachten met name afhankelijk van de overheid. Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf hebben aangegeven projecten zo veel mogelijk door te laten gaan, indien dit op een verantwoorde manier kan met betrekking tot de gezondheid. Gemeenten en netbeheerders stellen werkzaamheden die risicovol zijn. Door het coronavirus verloopt de besluitvorming trager, wat zal leiden tot minder nieuwe bouwprojecten. Daarnaast kan de bouw te maken krijgen met toeleveringsproblemen. Ook kan het aanvragen van nieuwe bouwvergunningen en het opstarten van nieuwe projecten vertraging oplopen, wat het herstel later dit jaar en in 2021 in de weg zit. Er ontstaat meer concurrentie tussen bouwers. Dit drukt de bouwkosten. Anderzijds hebben strengere regels rondom stikstof en PFAS juist een prijsopdrijvend effect. De Rabobank heeft in haar berekening de impact van de coronacrisis en de beleidsmaatregelen rondom stikstof en PFAS meegenomen. Zij gaat, na een lange periode van oplopende werkgelegenheidsgroei, uit van een krimp van vier procent voor de bouwsector in 2020 (Rabobank 2020).

Bouwend Nederland heeft in een enquête onder infrabedrijven naar de impact van de coronacrisis gevraagd. 63 procent geeft aan dat de marktomstandigheden in maart, april en mei verslechterd zijn in vergelijking met dezelfde periode in 2019. Het ontbreken van een fysieke schouw en/of beperkte communicatie met ambtenaren wordt daarbij als voornaamste reden genoemd door 4 op de 5 bedrijven. Verder noemt de helft als reden: vertraging als gevolg van de stikstof- en PFAS-problematiek en de financiële onzekerheid bij de opdrachtgever (Bouwend Nederland 2020).

De benodigde werkgelegenheid op termijn verandert volgens het EIB niet veel. Na de krimp in productie en werkgelegenheid in 2020 en 2021 volgt weer een herstel in de latere jaren. Niet heel de productie en daarmee ook de werkgelegenheid zal in 2024 zijn hersteld. Voor de uitvoerende bouw betekent dat er in de periode 2020-2024 nog 44.000 in plaats van 46.000 arbeidskrachten de uitvoerende bouw moeten instromen (Bouwend Nederland, 2020).

Sociaal-culturele ontwikkelingen

NIEUWE VORMEN VAN SAMENWERKING

De Rabobank verwacht dat de sector over vijf tot tien jaar haar innovatieve vermogen heeft geëtaleerd in samenwerkingsverbanden en ervan overtuigd raakt dat de laagste prijs voor projecten geen oplossing biedt voor de bouwopgaven in Nederland. Diverse grote infraprojecten zijn de afgelopen jaren verlieslatend geweest, vanwege een scherpe prijszetting en onvoldoende risicomanagement. Ondertussen is er een kritischere risicohouding ontstaan bij de bedrijven in de sector ten aanzien van het inschrijven op projecten en is er een betere dialoog tussen opdrachtnemers en publieke opdrachtgevers gekomen (Rabobank 2020).

 TAAKVERSCHUIVING

Door processen anders te organiseren kan het werk vaak alsnog worden gedaan. Herverdeling van taken kan soms uitkomst bieden. Werkgevers kunnen binnen hun organisatie kijken hoe vakspecialisten optimaal ingezet kunnen worden, zodat zij zich alleen hoeven te richten op hun kerntaken. Overige werkzaamheden zouden ingevuld kunnen worden door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Door de toename van geïntegreerde contractvormen neemt de traditionele scheiding tussen ontwerp en uitvoering af. De opdrachtgever verschuift risico’s hiermee in toenemende mate naar de aannemer. Zo bestaan er geïntegreerde contracten waarbij de aannemer zelf een bestemmingswijziging en omgevingsvergunning moet verzorgen. Dit vereist kennis van juridische contractvorming en risicomanagement. Daarom moeten bedrijven hun kennis op dit gebied versterken of partners aan zich binden (UWV 2019).

Technologische ontwikkelingen

Nieuwe technologieën en nieuwe ontwikkelingen worden in steeds meer beroepenvelden toegepast. Zo ook o.a. in afvalverwerking, beheer openbare ruimte, grondwerk-, wegen- en waterbouw (gww) en infratechniek. Het gaat hierbij niet alleen om productinnovatie, maar ook om proces- en organisatorische innovaties. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe vormen van samenwerking en slimme oplossingen om processen te verbeteren.

• SMART CITIES

Een smart city is een stad waarbij sensoren, informatietechnologie en het Internet of Things gebruikt worden om de stad te beheren en te besturen. Er zijn nu al ‘snuffelpalen’ die de luchtkwaliteit kunnen meten en afvalcontainers met sensoren die melden wat de resterende capaciteit is. Door deze via internet te verbinden met een beheernetwerk, weet men straks precies waar welk soort afval is, wanneer afvalbakken geleegd moeten worden, wanneer onderhoud aan de openbare ruimte nodig is, etc.

Containers worden steeds ‘slimmer’. Dataverzameling helpt de inzet met grotere nauwkeurigheid te bepalen en zo ook het aantal rijbewegingen terug te brengen en een efficiëntere inzameling te realiseren. Rotterdam implementeert bijvoorbeeld nu al vulgraadsensoren in alle containers. Door chips in huiscontainers uit te lezen bij het legen kan de inzet van voertuigen verder geoptimaliseerd worden. Door seizoensinvloeden fluctueert het aantal containers dat op een inzameldag wordt aangeboden (Gemeente Rotterdam). Bij het ophalen, scheiden en verwerken van afval is al veel gemechaniseerd en geautomatiseerd. Dit zal verder toenemen. Op de lange termijn zal er meer inzet zijn van “robots” (apparaten die met een zekere mate van intelligentie voorwerpen kunnen hanteren) in recycling- en afvalprocessen.

De smart city biedt ook enorm veel kansen voor het verbeteren van het gebruik en de beleving van de openbare ruimte. We staan aan de vooravond van een periode waarin de manier van leven in onze steden en dorpen gaat veranderen door de opkomst van nieuwe technologieën en digitalisering (Planterra 2020).

 Smart INFRA

Inzicht in wie wat waar doet, is de basis voor een beter project en een betere samenwerking. Veel werken zijn groots, complex, ondergronds en ‘just in time’. Voor wat betreft het bouwproces kan monitoring en realtime communicatie zorgen voor optimalisatie hiervan. Een sleutelrol is weggelegd voor Internet of Things en Big Data. Als met behulp van track and trace-systemen bekend is waar het product is, kan het bouwproces efficiënter worden en kunnen verstoringen worden beperkt. Voorbeelden met de Bouwhub en stadslogistiek tonen aan dat hier nog veel (efficiency) winst behaald kan worden.

 Smart Energy

Een smart energy oplossing vermindert de energiekosten én de uitstoot van broeikasgassen. Het gaat over het ontwerpen van duurzame energiesystemen zoals gasloos bouwen, warmtepompen, biomassa en all-electric als alternatieven voor de verwarming van gebouwen. Met behulp van ICT-toepassingen wordt het energieverbruik gemonitord en geanalyseerd.  Een smart grid is een energienet waar een slim meet- en regelsysteem aan is toegevoegd. Dit zorgt ervoor dat het aanbod van de verschillende energiebronnen kan worden afgestemd op de vraag.

Hybride energie-infrastructuur

De elektriciteits- en gasnetten gaan door de energietransitie ingrijpend veranderen. Zo moet het elektriciteitsnet in hoog tempo fors uitgebreid worden. De fysieke ruimte van de elektriciteitsinfrastructuur neemt veel ruimte in. Door de noodzakelijke netuitbreidingen te ontwerpen, wordt er voor een goede ruimtelijke inpassing gezorgd. De energietransitie heeft grote gevolgen voor het gasnet. In sommige wijken zal het gasnet verdwijnen, omdat we de huizen op een andere manier gaan verwarmen en elektrisch gaan koken. Elders worden delen van het gasnet geschikt gemaakt voor duurzame gassen. Ook lopen inmiddels diverse pilots met duurzame (groene) waterstof. Richting 2030 kunnen delen van het gasnet gebruikt gaan worden voor het transport van duurzame gassen (FME 2020).

Om de energietransitie in de gebouwde omgeving in goede banen te leiden, zijn investeringen nodig in een robuuste hybride energievoorziening, waarin naast het elektriciteits- en gasnet ook een CO2-arme warmtevoorziening is geïntegreerd. Door deze energiesystemen met sensoren en managementsystemen slimmer te maken en met elkaar te verbinden, kunnen ze optimaal worden benut.

  • Duurzame opgewekte elektriciteit optimaal benutten: De komende tijd zal de opwekking van hernieuwbare energie enorm groeien. Het is belangrijk om gebouwen flexibel op het variabele aanbod van energie te laten reageren. Zo wordt momenteel alleen opwekking gestimuleerd, terwijl er juist behoefte is aan buffering. Daarom wordt er bijvoorbeeld gepleit voor decentrale energieopslagsystemen (bijvoorbeeld thuisbatterijen).
  • Duurzame inzet bestaande gasinfrastructuur: Bestaande gasinfrastructuur dient geschikt gemaakt te worden voor biogas en waterstof, als buffer en voor piekontlasting. Het is belangrijk om tegelijkertijd te investeren in de productie van duurzaam gas, zoals biogasproductie door rioolwaterzuiveringsinstallaties en productie van groen waterstof uit hernieuwbare energiebronnen zoals zon en wind (power-to-gas).

Elektriciteit uit elektriciteitscentrales uit het buitenland wordt via bovengrondse lijnen en ondergrondse kabels naar energie-afnemers getransporteerd. Op verschillende plekken in het net wordt elektriciteit omgezet naar lagere spanningsniveaus. Elektriciteit kan nu ook op andere plekken in het net worden geproduceerd. Veranderingen in een regio vragen om afstemming, zoals over het transport van energie en de beschikbaarheid ervan over de dag en het jaar heen. De windkracht wisselt sterk en de zon schijnt niet altijd. Ook zijn er verschillen tussen regio’s: niet elke regio produceert en verbruikt evenveel energie. Hoe meer elektriciteit hernieuwbaar wordt geproduceerd, hoe groter de vraag naar opslag van energie wordt. Om dit landelijk goed te regelen, is regio-overstijgende afstemming nodig. Nederlandse regio’s stellen een regionale energiestrategie (RES) op. Daarin staat welke maatregelen nodig zijn om de afspraken uit het Klimaatakkoord te realiseren. Door de grote veranderingen in de energie-infrastructuur is het belangrijk om de netbeheerders op tijd bij het opstellen van de RES te betrekken (Netbeheer Nederland 2020).

• Digitaal bouwen en beheren (BIM)

Digitalisering en informatisering zijn noodzakelijk om sneller, beter en goedkoper te kunnen bouwen en ook circulair bouwen mogelijk te maken. Om efficiency, proces en kwaliteit te vergroten, worden er veel verschillende initiatieven in de markt ontplooid op het gebied van digitalisering, maar de regie is beperkt en samenwerking is nog niet optimaal. Al wordt er veel geïnvesteerd, bij opschaling loopt men tegen problemen aan.

Ook binnen de infrasector biedt het digitale bouwproces de mogelijkheid om werkzaamheden productiever te maken en in te spelen op de groei in de markt. Het delen van informatie in de vorm van digitale gegevens tussen alle partijen in alle stadia van het bouwproces, van concept tot voltooiing, helpt de bouw naar een hoger niveau in de toekomst. Vertragingen en budgetoverschrijdingen worden verminderd door de BIM-principes (Bouwwerk Informatie Model) toe te passen. BIM maakt het mogelijk informatie digitaal te delen tussen alle partijen in alle stadia van het bouwproces. Digitalisering en het werken met een Bouwwerk Informatie Model (BIM) draagt bij aan het slimmer omgaan met de stad; circulaire economie, monitoring van het beleid en aansluiten bij maatschappelijke vraagstukken, archiveren en beheren van assets, veiligheid van bouwwerken en openbare ruimte, aansluiting van bouwwerken op de ondergrond (riool, water, gas en diverse andere kabels en leidingen) en omgeving. De ontwikkelingen rond BIM nemen een grote vlucht, maar betreffen in de GWW-sector veelal grote projecten van RWS of de provincie, waar de grote(re) bouwbedrijven bij betrokken zijn. In de kleinere lokale projecten, zoals rioolvervanging en herinrichting van gebieden en straten, zijn de BIM-projecten beperkt tot enkele proefprojecten in grote steden (Buitenruimte 2020).

Ecologische ontwikkelingen

• GROENE TECHNIEK

De groene technologie ontwikkelt zich, waarbinnen wordt gezocht naar technieken en materialen om te komen tot duurzame oplossingen. Het kan gaan om bio-based materialen: het inzetten van duurzame materialen als vervanging van bijvoorbeeld beton of het ontwikkelen van getijdecentrales. Een ander voorbeeld is het maken van synthetische brandstoffen op basis van algen of Power-to-Liquid via afgevangen CO2 en groene stroom. Tot groene technologie behoort ook het terugwinnen van waardevolle stoffen uit of het elimineren van reststromen, het hergebruiken van beton en cement, het afvangen van kunststofdeeltjes uit rivieren en uiteraard het opruimen van het plastic in de oceanen (Techniek Nederland, Wij Techniek, ISSO, TVVL 2020).

• ENERGIETRANSITIE

De energiebehoefte groeit, zonder ingrijpen, tot 2040 met 1,3 procent per jaar. Nederland moet volgens de Klimaatwet in 2050 een klimaatneutraal energiesysteem hebben. De energietransitie die moet uitmonden in een volledig duurzame energiehuishouding en vergt innovaties op zowel technisch als sociaal gebied. De verwachting is dat in Europa in 2040 90 procent van de stroom duurzaam is opgewekt met een aandeel van 80 procent door wind en zon. Duurzaam opgewekte energie heeft als belangrijk nadeel dat vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten. Smart grids bieden kansen voor dienstverleners om te helpen vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen en garanderen in de toekomst de stabiliteit van het hele netwerk. Er moeten buffers beschikbaar komen in het netwerk. Accutechnologie kan daarbij helpen. Naast de bekende duurzame bronnen als zon en wind zullen aardwarmte, biomassa en restwarmte een belangrijke rol gaan spelen. Verder moeten energieopslag en intelligente warmte, stroom en gasnetten de energietransitie helpen versnellen. De productie van energie zal naar verwachting verschuiven van grote centrales naar steeds meer lokale productie (TNO 2020).

• Geothermie en WKO in de lift

Geothermie en WKO (warmte- en koudeopslag) worden in Nederland al veel toegepast. Bijvoorbeeld door de glastuinbouw in het Westland. Op dit moment zijn er echter nog wel een aantal uitdagingen. Zo gaan bronnen niet meer dan 30 jaar mee en is het nog niet mogelijk om diep genoeg te boren. Ook is het nog een zeer kostbare techniek, onder meer omdat op grote diepte geboord moet worden. Er wordt veel onderzoek gedaan om de techniek rendabeler te maken. De wetenschap is ervan overtuigd dat we in 2040 volop gebruik zullen maken van geothermie en WKO.

• GROENE WATERSTOF

De coalitie Nederland Waterstofland voorziet een goede toekomst voor groene waterstof. In periodes van overschot aan stroom kan de overtollige stroom worden omgezet in waterstof. Die waterstof kan worden opgeslagen en gedistribueerd via de bestaande aardgasinfrastructuur die daarmee een herbestemming krijgt. Waterstof kan als brandstof voor ketels en cv-installaties dienen, in de industrie worden gebruikt en via brandstofcellen worden ingezet voor transport. De technologie om waterstof te maken is sterk in ontwikkeling en het kost steeds minder stroom en zeldzame metalen om waterstof te generen.

• Klimaatadaptie

De klimaatadaptatie heeft een belangrijke ruimtelijke component. Denk bijvoorbeeld aan waterberging. Daarnaast is het nodig om meer groen in steden te realiseren om de gevolgen van hittestress en droogte het hoofd te bieden. De druk op de ruimte speelt zich niet alleen af in de openbare ruimte, maar ook ín de grond. Riolen moeten vaak worden aangepast om veel meer regenwater aan te kunnen. Ook als er gekozen wordt voor een warmtenet of voor het gebruik van bodemwarmte voor de energietransitie, heeft dat ruimtelijke gevolgen voor de infrastructuur in de ondergrond. Een integrale benadering waarbij alle belanghebbenden een rol spelen is noodzakelijk (Buitenruimte 2020).

• Duurzaamheid grondwerk- weg en waterbouw (GWW)

In de aanpak van duurzaam grondwerk-, weg- en waterbouw (gww) worden vanaf een zo vroeg mogelijke projectfase zaken als energiebesparing en beperking van materialen en grondstoffen meegenomen in de ambities. Bij de Green Deal wordt gewerkt met De Aanpak Duurzaam GWW, een werkwijze die op alle fases in een aanbestedingsproces ingrijpt en ruimte biedt aan duurzame innovatie. Per project moeten de kansen worden benut om zo maximale duurzaamheidswinst te creëren. Denk aan minder onderhoud, leefbaarheid, veiligere oplossingen, beperking materialen en grondstoffen, energiebesparing, betere afstemming tussen projecten, CO2-reductie, meer doen met minder budget, sociale innovaties en recycling van materialen (MKB infra, 2020). Duurzame wegen maken bijvoorbeeld op efficiënte wijze gebruik van natuurlijke grondstoffen. Het ligt voor de hand dat bij aanleg en reconstructie van de weginfrastructuur gekozen moet worden voor duurzame en onderhoudsarme constructies.

• Afvalsector investeert in duurzame initiatieven

Het kabinet heeft de ambitie de hoeveelheid materiaal die de economie ‘verlaat’ te verminderen. Het Nederlandse Afvalbeheerplan (IenW, 2017) is erop gericht om ten eerste afval te voorkomen, vervolgens materialen te hergebruiken, dan te recyclen en als laatste mogelijkheid te verbranden of te storten. Afvalscheiding is hiervoor een noodzaak. Het programma richt zich er o.a. op de hoeveelheid Nederlands restafval in verbrandingsinstallaties te minimaliseren en gemeenten te faciliteren bij verbetering van afvalscheiding en inzameling.

De afvalsector draagt op verschillende manieren bij aan een klimaatneutrale wereld en duurzaamheid en de circulaire economie.

  • Afvalpreventie, circulair ontwerpen en hergebruik van secundaire grondstoffen dragen bij aan CO2-besparing. De afvalsector zet zich in voor het hoogwaardig verwerken van afvalstromen.
  • Opwekken van duurzame elektriciteit en warmte: De afvalsector levert bijna twintig procent van de duurzame energie in Nederland. Afvalenergiecentrales, biomassacentrales, gft-vergistingsinstallaties, stortplaatsen en slibverbrandingsinstallaties bieden met de levering van duurzame elektriciteit, biogas en warmte een duurzaam alternatief voor fossiele brandstoffen.
  • Slim vervoer en rijden op biobrandstoffen: Steeds meer gemeenten en afvalbedrijven vervangen een deel van hun wagenpark door voertuigen die rijden op schone brandstoffen. Ze rijden op groen gas of biobrandstoffen, soms uit eigen huis. Ook slim afvaltransport over spoor of water en een verbeterde logistiek, waarin wordt samengewerkt aan het verminderen van vervoersbewegingen en het gebruik van brandstof, dragen bij aan klimaatbescherming.
  • Meer compost produceren: composteren zorgt voor CO2-reductie. Op het land uitgestrooide compost legt COvast in de bodem. Daarnaast vervangt gft-potgrond het gebruik van veen als potgrond. Het afgraven van veengebieden veroorzaakt grote CO2-emissies (Vereniging afval bedrijven 2020).

Het bedrijf AVR afvalverwerking volgt het model van de circulaire economie. Dat is een economisch systeem dat gericht is op maximaal hergebruik van producten en grondstoffen en tegen waarde vernietiging is. Jaarlijks zet het bedrijf AVR afvalverwerking 1,7 miljoen ton huishoudelijk restafval om in energie en grondstoffen. Met de energie die uit het verbrandingsproces wordt opgewekt, worden zo’n 160.000 woningen opgewarmd, maar ook ziekenhuizen, kantoren en zwembaden in Rotterdam, Arnhem, Duiven en omgeving. En jaarlijks kan een nieuwe bestrating met een oppervlakte van 400 voetbalvelden worden aangelegd met stoeptegels op basis van gerecycled bodemas. Ook komt bij verbranding van restafval COvrij. Sinds augustus 2019 is de bouw van de CO2– afvanginstallatie van AVR afvalverwerking succesvol afgerond en is de installatie in werking gegaan. Begin september was de eerste 2000 ton COal afgevangen en geleverd aan de glastuinbouw. Het is de ambitie om in 2030 voor alle COdie de AVR uitstoot een nuttige toepassing te vinden, bijvoorbeeld in bouwmaterialen zoals beton, basischemie voor plastics en biobrandstoffen (AVR 2020).

• Biomimicry: innovatie geïnspireerd door de natuur

Biomimicry is innovatie geïnspireerd door de natuur. Dit wordt ook gebruikt om duurzaamheidsvraagstukken op te lossen. De term biomimicry is afgeleid van de Griekse woorden bios (leven) en mimesis (imiteren).

Het vakgebied van biomimicry houdt zich bezig met het bestuderen van de oplossingen die de natuur gebruikt en probeert deze te gebruiken om menselijke problemen op te lossen. Biomimicry kan leiden tot een andere manier van ontwerpen, het gebruik van andere bouwmaterialen en kan zelfs de vorm van bijvoorbeeld gebouwen veranderen.

Voorbeelden van biomimicry zijn:

  • In de energie: efficiëntere windturbines dankzij borstvinnen van bultruggen. Het bedrijf Whalepower gebruikt de hobbelige vorm van borstvinnen van bultruggen als inspiratiebron voor de wieken van windturbines. Hierdoor verhogen zij de efficiëntie van apparatuur, zoals in de waterpompen, ventilatoren en afzuigers. Het uitrusten van windturbines met deze technologie kan volgens het bedrijf de efficiëntie van energieopwekking met 20 procent verhogen.
  • In de ecologie: naar slimme watersystemen dankzij de stenocarakever. De stenocarakever kan water uit de lucht opvangen. Een patroon van knopen langs de rug van de kever stelt het schepsel in staat om vocht op te vangen uit bijvoorbeeld de ochtendmist. De druppels glijden vervolgens van de bultjes in kleine kanalen naar de mond van de kever. Academici gebruiken onderzoek naar dit systeem momenteel om biomimetische patronen te ontwikkelen waarmee water uit de lucht kan worden gewonnen. Technologie afgeleid van deze kever die gedijt in een van de zwaarste omgevingen op aarde, kan heel goed helpen bij het starten van de volgende generatie van schoon watertechnieken.

Politiek-juridische ontwikkelingen

 DE OMGEVINGSWET

De Omgevingswet wil nieuwe, duurzame ontwikkelingen in de samenleving mogelijk maken en wettelijk ondersteunen. Daartoe is een integrale benadering, waarin de diverse belangen in onderlinge samenhang worden beschouwd, essentieel. Deze integrale aanpak komt sterk naar voren in de Omgevingswet, bijvoorbeeld bij de omgevingsvisie en bij het gemeentelijke omgevingsplan. Dit plan omvat niet alleen het huidige bestemmingsplan, maar ook alle verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de ligplaatsverordening voor woonboten. Straks komen alle relevante factoren in het omgevingsplan samen: ruimtelijke ordening, milieu, verkeer en vervoer, water, bouwen, natuur en cultureel erfgoed. Zo worden kansen en ontwikkelingen binnen de gemeente in onderlinge samenhang bekeken. Met de invoering van de Omgevingswet wordt het verbeteren van de digitale dienstverlening een nog belangrijkere pijler.  Door verschillende tools worden gemeentes geholpen om efficiënter de openbare ruimtes te beheren en te verbeteren en aan te sluiten bij de Omgevingswet (Ministerie van infrastructuur en beheer 2016).

Wet kwaliteitsborging (Wkb)

Op 1 januari 2022 treedt de nieuwe Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking. Op 14 mei 2019 heeft de Eerste Kamer de Wkb aangenomen. De Wkb heeft als doel de bouwkwaliteit en het bouwtoezicht te verbeteren door inschakeling van private kwaliteitsborgers. Daarnaast wordt de aansprakelijkheid van aannemers ten opzichte van particuliere en professionele opdrachtgevers uitgebreid. De wet gaat gefaseerd in. Er wordt gestart met de eenvoudigere bouwprojecten, daarna volgen eventueel de meer complexere. De fasering hangt samen met het risicoprofiel van bouwwerken en start met gevolgklasse 1, waaronder woningen. Daarna gevolgklasse 2, zoals kantoren en scholen. Tot slot gevolgklasse 3, zoals voetbalstadions.

De Wet Kwaliteitsborging heeft drie doelen:

  • verbeterde (borging van de) bouwkwaliteit
  • verbeterde positie van de consument
  • stimuleren van kwaliteitsverbetering en faalkostenvermindering

Tijdens de implementatie van de Wkb wordt zo nauw mogelijk aangesloten op de implementatie van de Omgevingswet (VNG 2020).

HET BETONAKKOORD

De betonsector kan en wil duurzamer worden door meer samen te werken in de keten en met opdrachtgevers. Daarom is het Betonakkoord gesloten, waarin staat dat 100 procent van het beton (de bestanddelen zand, grind en cement) in 2030 zal worden hergebruikt. Om bijvoorbeeld 100% beton te kunnen hergebruiken, is recycling van toeslagmaterialen (zand en grind) alleen niet voldoende. Het eerder gebruikte bindmiddel (cement) zal ook gereactiveerd moeten worden. Ook kan gedacht worden aan en nieuwe generatie bindmiddelen met een lagere CO2-uitstoot, het meten van de conditie van beton qua levensduurontwerp
en -voorspelling, het repareren en versterken van constructies voor meer dan 20 jaar, het beoordelen van de impact van circulaire producten en het opzetten van experimenteerruimtes om reeds ontwikkelde technieken uit te testen en te valideren (BTIC 2020).

• Op weg naar aardgasvrij wonen

Als onderdeel van het klimaatbeleid, streeft het kabinet naar een CO2-arme gebouwde omgeving in 2050 (Klimaatberaad 2019: 18). Verduurzaming van de gebouwde omgeving is een belangrijk onderdeel van dit klimaatbeleid en niet zonder reden: ruim een derde (36%) van de energie in Nederland wordt verbruikt in de gebouwde omgeving. Gebruik van aardgas is daarvan een belangrijk onderdeel (Schoots en Hamming 2019). Daarom heeft het kabinet de ambitie verwoord om het gebruik van aardgas uit te faseren. Het aardgasvrij maken van woningen vereist daarom vooral veranderingen in de manier waarop woningen worden verwarmd. Daarom spreekt men ook wel van de warmtetransitie. Die warmtetransitie bestaat grofweg uit twee onderdelen. Allereerst is het doel de vraag naar energie terug te dringen, zodat er minder energie nodig is om huizen te verwarmen. Isolatie speelt daarbij een belangrijke rol. Hoe minder warmte immers verloren gaat, hoe minder energie je hoeft op te wekken om aan de warmtevraag te voldoen. Daarnaast is het doel het aanbod van energie te verduurzamen. Dit kan onder andere door gebruik te maken van restwarmte of door energie uit hernieuwbare bronnen te winnen, zoals zonne- en windenergie. Het streven is dat in 2050 vrijwel alle Nederlandse woningen aardgasvrij zijn (Klimaatberaad 2019) (SCP 2020).

• VANG

Nederland heeft inmiddels het derde landelijke afvalbeheerplan, het LAP3. LAP3 wordt elke zes jaar herijkt. De officiële missie van het landelijke milieubeleid is ‘het scheppen van condities en het stellen van randvoorwaarden voor de instandhouding en verbetering van de milieukwaliteit en daarmee een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling.’ Het vormt de leidraad voor de landelijke uitgangspunten, het beleid en het instrumentarium. Eén van de instrumenten genoemd in het LAP3 is het programma ‘Van Afval naar Grondstof’ of VANG. Het uitvoeringsprogramma ‘VANG-huishoudelijk afval’ is onderdeel van het Rijksbrede programma ‘Circulaire Economie’. Het richt zich op het stimuleren, motiveren en faciliteren van de partijen in de keten van huishoudelijke restmaterialen en daarmee vergelijkbaar bedrijfsafval om uiteindelijk te komen tot een circulaire economie (Gemeente Rotterdam 2019).

• Plan van aanpak circulaire economie in het mbo

In januari en februari 2019 ondertekende SBB een intentieverklaring en een convenant die bijdragen aan goed mbo-onderwijs dat inspeelt op de energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie. In de intentieverklaring arbeidsmarkt en scholing maken onder andere overheden, bedrijfsleven, onderwijs (mbo, hbo, wo) en woningcoöperaties afspraken over een wijkgerichte aanpak voor de verduurzaming van gebouwen en infrastructuur (SBB 2019). Daarnaast rapporteert SBB aan de minister van OCW hoe onderwijs en bedrijfsleven meer aspecten van de circulaire economie in het mbo kunnen laten terugkomen. 

INHOUDSOPGAVE DESTEP